VROEGE
RADIOBELEVING
Als je schrijft over vormen van beleving betreffende radiobeluistering
dan kun je een aantal clusters noemen van mensen met hun vorm van
beluistering. Allereerst is daar de groep die altijd de radio aan heeft
staan maar het puur gebruikt als achtergrond geluid. Vaak weet men niet
wat er op dat moment wordt gedraaid, laat staan wat daarvoor net voorbij
is gekomen. Ook de informatie binnen de nieuws en reclameblokken dringt
maar deels door tot het hersendeel dat tot informatieopneming
beschikbaar staat. Een andere groep bestaat uit diegene die
geďnteresseerd is in een bepaald facet dat via de radio wordt gebracht.
Bijvoorbeeld die personen die hevig geďnteresseerd zijn in sport stemmen
de radio af op zondagmiddag op Radio 1 om te luisteren naar het
programma ‘Langs de Lijn’, of diegene die scherp wil blijven aangaande
de actualiteiten van de dag stemt bijvoorbeeld af op het programma ‘Met
het oog op Morgen’. Een andere groep is zeer geďnteresseerd in soorten
van radio en stemt op zoveel mogelijk stations af om te zien of er iets
van gading te beluisteren is. Maar de meest fanatieke groep is die, die
bestaat uit mensen die dag en nacht, bij wijze van spreken, de radio aan
heeft en alles opslurpt aan informatie maar bovendien allerlei zaken
verzameld rond die radiostations en ook naar jaarlijkse bijeenkomsten
van soortgenoten gaat. Het is vaak die laatste groep die het al vroeg in
zijn leven de radio een belevenis heeft gevonden.
Vooral voor diegenen die rond 1950 zijn geboren is het beleven van de
radiobeluistering veel groter dan de later geboren personen. Een groot
deel van de jeugd werd doorgebracht zonder dat het gezin, waarbinnen men
opgroeide, in het bezit was van de televisie. Natuurlijk ontwikkelde dit
nieuwe medium zich lichtelijk in het begin van de jaren vijftig, maar de
ontvangst van de televisiesignalen was in eerste instantie beperkt en
bovendien hadden maar weinig gezinnen, in die naoorlogse periode, de
financiële mogelijkheid de aanschaf van een kijkkastje te kunnen
financieren. Dus werd het radiobeluisteren een voorname bezigheid binnen
het gezin.
Vaak wordt bij de eerder genoemde leeftijdsgroep vooral de beluistering
van radiostations als Radio Luxembourg en die van The American Forces
Radio aangehaald als de eerste beleving van de radio. Dit vooral omdat
men via deze radiostations op de middengolf liedjes hoorde die op de
Nederlandse radio in het geheel niet of heel soms werden gehoord. Maar
toch is er voor deze leeftijdsgroep een eerdere echte vorm van
radiobeleving, waar men in het geheel niet omheen kan. De Schoolradio
was namelijk vaste prik op de toenmalige Lagere School. Officieel
startte de eerste vorm van Schoolradio in 1928 via de microfoons van de
NCRV. In eerste instantie werden de verschillende educatieve programma’s
door de verschillende omroepen apart geprogrammeerd.
Je zou kunnen zeggen dat er in de beginjaren van de Schoolradio op
beperkte schaal op scholen werd geluisterd. De vroege vorm van
schoolradio moet dan ook worden gezien als een lezingencyclus om de al
bestaande kennis over een bepaald of meerdere onderwerp(en) bij de
verschillende lagen van de bevolking over te brengen, in dit geval bij
de leerlingen van de Lagere Scholen. Het bijbrengen van kennis was een
vorm van volksontwikkeling die niet alleen kennisoverdracht inhield maar
tevens een vorming van de persoonlijkheid en diende bij te dragen aan de
sociale ontwikkeling van het individu.
Vanaf
1948 zond de KRO het programma samen met de NCRV, de AVRO en de VARA van
Schoolradio uit. Maar toch bleef iedere omroep haar eigen kleur geven
aan de inhoud van de programma’s. In gedachten verplaats ik me naar de
St. Ludgerdusschool gelegen naast de Mariaschool aan de
Tuinbouwdwarsstraat in Groningen. Een redelijk strenge Katholieke
scholengemeenschap, waarbij meisjes en jongens strak werden gescheiden.
Achter het schoolplein lag de kloostertuin die ondermeer leidde naar de
achterkant van de Heilig Hart Kerk. Niet alleen werd er strak in de rij
regelmatig de kerk bezocht voor schooldiensten en de wekelijkse Biecht
maar ook werden we eens per week, na het schoolkwartier in de ochtend,
in de rij gezet om vervolgens naar het bovenste lokaal aan de
rechterkant op de tweede verdieping te worden geleid. In dit lokaal, dat
groter was dan de gemiddelde lokalen in het gebouw, was er ruimte om
gespannen naar Schoolradio te luisteren.
Promotieadvertentie voor Draadomroep
U begrijpt het wel dat vooral die uitzendingen, die onder de mantel van
de KRO op de radio verschenen, de aandacht had van onze
hoofdonderwijzer, de heer Le Roux. De man dwong enorm respect af en je
haalde het wel uit je hoofd tegen deze man in opstand te komen. Trouw
liepen we dan ook naar zijn lokaal om Schoolradio te beleven. Het zat
toch, achteraf beschouwd, wel slim in elkaar. In het lokaal was er een
verbinding via de radiodistributie en was er dus een ontvangstpunt en
speaker opgehangen. Storingsvrije ontvangst was gegarandeerd want via
vier kanalen werden de programma’s door de PTT per draadtransmissie
aangeleverd. Een uitzending werd vaak geďllustreerd via bewegende, maar
ook wel stille beelden, die via filmstroken, een projector op film dan
wel dia tot ons kwamen.
Muzikale opvoeding was dan wel vooral na de oorlog, toen de radio
eenmaal meerdere uren uitstraalde, systematisch opgevoerd, ook diende de
luisteraar, en in dit geval de leerlingen op de lagere school, over
allerlei onderwerpen te worden opgevoed. Naast de uitzending en de
voornoemde illustratie van Schoolradio was er ook vaak sprake van
begeleidende brochures die naar de scholen waren gestuurd om
ook
onder de ogen van de leerlingen te worden gebracht, zodat ook na de
uitzending op de gebrachte onderwerpen kon worden terug gekomen. En als
toegevoegde waarde werden er nog tal van schoolplaten ter projectie van
de onderwerpen gebruikt. Was er een uitzending geweest waarin de
ontdekking van Amerika door Columbus en de zijnen was behandeld dan kwam
steevast een Schoolplaat in de klas van Le Roux te hangen waarop
Columbus en de inlandse bevolking waren afgebeeld.
Columbus illustratie wandkaart
Natuurlijk werd het belang van het katholieke leven in de speciale
programma’s van de KRO voor Schoolradio niet vergeten. Doordringend voor
mezelf was een film over het leven van de missionarissen en de door hen
‘geredde’ negertjes. Uiteraard daaraan bijaansluitend de uitdrukkelijke
wens zilverpapier te sparen. Je vroeg je in die tijd niet af waarom het
juist zilverpapier moest zijn, nee je vertrouwde je blind op de
boodschapper. Achteraf werd het me duidelijk waarom het juist het
zilverpapier was. We vonden het in de toenmalige sigarettendoosjes,
omwikkeld om chocolade en bonbons, maar ook verwerkt in de doppen van de
melkflessen. Het zilverpapier kon worden gerecycled. In het zilverpapier
zat vroeger stanniool, een zeer dun gewalst tin. En dat bracht geld op.
Het ging niet om grote bedragen, maar ‘enige waarde’ had het wel en in
die tijd hielpen alle beetjes. De zilveren kleur had volgens sommigen
ook een ‘symbolische waarde’. Van de opbrengst van de recycling kon de
missionaris, voor wie was ingezameld, weer het nodige doen voor het
goede doel; het bekeren van de inwoners van het district van een bepaald
land waarin hij functioneerde.
De gebrachte informatie kwam bij mij altijd als zeer boeiend over, nooit
is er sprake geweest van enige desinteresse naar de onderwerpen gebracht
op de Schoolradio. Het was dan ook alsof de sprekers zich in het
programma rechtstreeks tot ‘jou’ wendden alsof je de enige luisteraar
was; direct en boeiend en vooral levendig werden de onderwerpen
besproken. Men was er zich ook van bewust welke doelgroep men toesprak.
Er kwamen dus ook niet een opsomming aan feiten tot je en geen
wijdgaande bewijsvoering; het bevattingsvermogen van de jonge luisteraar
werd echt goed in de gaten gehouden. Maar er bleef natuurlijk altijd een
taak over voor de begeleidende leraar, die gezamenlijk met de leerlingen
het programma van Schoolradio beluisterde. Het was voor deze een zaak
van het direct opvangen van de spontane vragen, die vanuit het
klaslokaal werden gesteld. De autoriteit van de onderwijzer in de klas
dekte die van de radio. Schoolradio werd dan ook in de jaren vijftig op
vele scholen gehanteerd waarbij duidelijk gesteld werd dat het aanbod
voldeed aan de eisen van attractiviteit, actualiteit en directe
gerichtheid. Het was een duidelijke verruiming van het leerplan en dus
een verruiming van de gezichtkring van de kinderen.
Al vroeg in de jaren vijftig werd er volop gepubliceerd over het nut van
de schoolradio. Zo kwam er een rapport ‘Schoolradio’ uit gepubliceerd
door het Nutssemenarium voor pedagogiek van de Universiteit Amsterdam,
waarin op de grote betekenis van Schoolradio werd gewezen: “Als de
school helpt aan de voorbereiding van gespannen, eerbiedig en kritisch
luisteren, aan de ontwikkeling van oordeelkundig denken en gesublimeerde
emotionaliteit, voldoet ze mede aan de maatschappelijke plicht.” De
schoolradio kon de jeugdige, dus de volwassen van ‘morgen’ doen zien dat
de radio veel meer kon brengen dan muziek en amusement, namelijk
informatie en opvoeding.
De sociologen in die dagen hadden ook een duidelijke verklaring dat de
samenstellers van Schoolradio het toch redelijk gemakkelijk hadden. Dr.
K. van Dijk schreef in 1953: ‘Ondertussen kan men de groei, het succes
van schoolradio waarschijnlijk voor een goed deel toeschrijven aan de
omstandigheden, dat deze uitzendingen zich richten tot een vooraf bekend
publiek, een publiek ook waarvan de samenstelling bekend, en homogeen
is. Over de psychologie als over de praktijk van het schoolonderwijs is
veel geschreven, is veel zelfs algemeen bekend te noemen, zodat de
samensteller van de schoolradio het in vergelijking met degene, die een
instructieve uitzending voorbereidt in het kader van een buitenschoolse
volksontwikkeling voor volwassenen zeer gemakkelijk heeft.’
Natuurlijk waren de makers van de radioprogramma’s die inhoudelijk voor
verbreding van kennis, ook wel de volksontwikkeling genoemd, gedegen
opgeleid. Naast normale opleidingen was er in Engeland al voor het eerst
sprake van uitgebreide trainingen van personeel van de BBC in het jaar
1936. Dit gebeurde door het openen van een speciale school voor
radiomedewerkers, de eerste in haar soort. In eerste instantie leidde
men daar ‘eigen mensen’ op in de diverse facetten van radiomaken, maar
al spoedig kwam de leerlingen ook van buiten lands grenzen. Na de Tweede
Wereld Oorlog, gedurende welke periode de activiteiten praktisch stil
hadden gelegen, werd door de BBC vijf verschillende cursussen naast
elkaar gegeven, dit in samenwerking met de London University.
In andere landen werd met jaloerse blikken gekeken naar de opzet van de
BBC. In de periode tussen 1941 en 1947 werden er liefst 1705 personen
opgeleid en onderwerpen kregen behandeld als: ‘the nature of
broadcasting’, ‘from microphone to loudspeaker’, ‘ the use of actuality
in radio’ en ‘writing in radio’. Vooral dit laatste onderwerp was van
groot belang daar men ondermeer geleerd werd dat men teksten niet
schreef zoals men een journalistiek artikel schreef maar vooral gericht
op het duidelijk maken van een tekst gericht op die ene persoon binnen
de doelgroep waarvoor de teksten en dus het onderwerp bestemd zijn.
In de VS was de opleiding echter niet direct verbonden aan een van de
grote omroepmaatschappijen als ABC en CBS. Aan verschillende
universiteiten, zoals die van Minnesoata, Michigan, Wisconsin en Iowa
kon in de jaren vijftig van de vorige eeuw een academische graad behaald
worden in ‘Radio and Television Broadcasting’. Zo bestond er aan de
universiteit van Boston een afdeling ‘Division of Radio, Speech and
Theatre’ waar je een volledige opleiding tot ‘Master of Arts in Radio
and Television Broadcasting’ kon volgen. Alle facetten van het
radiomaken werden in de opleiding uitgebreid belicht, waartegen de
persoon achter de microfoon, de reporter en de programmaleider tegenaan
kon lopen. Tevens werd er theoretisch uitgebreid inzicht gegeven in de
vele vraagstukken die voor de programmamakers dagelijks kunnen
terugkeren. Men kreeg tevens inzicht in de vele voorkomende technische
problemen en ook aan alle facetten rond het
management
binnen een radiostation werden vele college-uren besteed. De
universiteit van Boston beschikte zelfs als één van de eerste over een
laag vermogen FM zender, een novum in die jaren, waardoor studenten op
de campus ook nog eens konden luisteren naar datgene dagelijks in de
praktijk werd gebracht door de ‘master students of Arts in Radio and
Television Broadcasting’.
De eerder genoemde dr. K. van Dijk deed in het begin van de jaren
vijftig ook onderzoek naar dergelijke vormen van onderwijs in de landen
van Oost Europa, maar kon niet tot gedetailleerde omschrijvingen komen
zoals wel mogelijk was met de Angelsaksische landen. Hij meldde dan ook
in een van zijn onderzoeken dat er bijna een volkomen onwetendheid
bestond over de activiteiten in de landen achter het toenmalige ‘IJzeren
Gordijn’: ‘Wat de Sovjet Unie betreft weten we, dat men daar geregeld
jonge mensen uitnodigt om het radiowerk van nabij te bekijken.’
Inderdaad werden tot in de jaren tachtig West Europese, vooral jongeren,
genodigd naar Moskou te komen. Uiteraard werd door de jonge Dx’ers ook
geluisterd naar de internationale programma’s van Radio Moscow, hoewel
deze grotesk van propagandistisch niveau waren. Voor deze groep was het
ook interessant om een luisterbevestiging te krijgen via een QSL kaart
of een ander document vanuit de burelen van de betreffende omroep. Bleek
het dat men regelmatig naar de programmamakers schreef, dan was de kans
groot dat je zelfs in het Nederlands werd aangeschreven al dan niet
voorzien van een uitnodiging Radio Moscow te bezoeken.
QSL kaart Radio Moscow
In Polen waren wel bepaalde parallellen te constateren met Engeland en
de VS want in Warschau was er in de jaren vijftig van de vorige eeuw al
een Journalistenschool waar ondermeer een aantal colleges over
radiocommunicatie werd gegeven. Ook aan de universiteit van Boedapest
waren er al volop colleges over deze materie in de roostering opgenomen.
Aangenomen mag worden dat in die jaren na de Tweede Wereld Oorlog en dus
de tijd van de Koude Oorlog in voornoemde Oostbloklanden binnen de
colleges vooral heel veel aandacht werd gegeven aan het brengen van de
communistische vorm van propaganda in alle uitzendingen; zowel aan het
eigen volk als aan de buitenlandse luisteraars. De boodschap van de
leiders dienden onvoorwaardelijk door de ether te klinken. Teksten, die
voor de uitzendingen werden geschreven, zouden nooit direct na het
schrijven uitgezonden worden gezien ze telkens voor het screenen aan de
hogere ambtenaren dienden te worden voorgelegd. In de USSR, zoals de
Sovjet Unie ook vaak in de pers werd aangekondigd, gold inmiddels in het
begin van de jaren vijftig ‘het verspreiden van politieke informatie ten
einde de politieke paraatheid van het volk te vergroten’ als eerste en
dus voornaamste taak van de Staatsomroep.
Als
we kijken naar de West Europese landen en het belang van onderwijs over
omroepzaken in de eerste helft van de jaren vijftig van de vorige eeuw
dan kan worden gesteld dat in Frankrijk, Italië en België, het zij
slechts in bescheiden mate, de omroep een zekere plaats had gekregen
binnen de universitaire opleidingen. Er kan worden gesteld dat dit, in
het algemeen, gebeurde in het kader van de algemene colleges over het
massacommunicatiemiddel radio. In België was aan de universiteit van
Brussel een blok colleges genaamd ‘télécommunications’, waarin naast het
onderwerp ‘radio’ ook allerlei andere vormen van communicatie uitgebreid
onder de aandacht van de studenten werd gebracht. In Italië was er in de
tijd wel ruimer aandacht voor het onderwijzen over het onderwerp
‘radio’. Aan de ‘Pro Deo Universiteit’, gevestigd in Rome, kon daar het
beste de colleges over het onderwerp massacommunicatie, door
belangstellenden over worden gevolgd.
Het Duitsland van na de Tweede Wereld Oorlog was het natuurlijk een
geheel ander verhaal. Het land was, in 1949, verdeeld in een westelijk
en oostelijk staatsgedeelte en was het maken van radio een hele lange
tijd een zorg van de geallieerde troepen geweest. In het begin van de
jaren vijftig kon je eigenlijk pas spreken over dat de instituten voor
radio pas net onder eigen verantwoordelijkheid hun vorm van radiomaken
had hervat. Een andere vorm van onderwijs gebeurde er in Zweden waar de
Staatsomroep het personeel onderrichtte via ‘Radiotjants’, een soort van
algemene trainingscursussen waarbij een onderzoek in 1952 aantoonde dat
minimaal 25% van de stafleden deze cursussen al had gevolgd.
Afsluitend kan gesteld worden dat er niet alleen allerlei democratische
vormen van ‘Volksontwikkeling’ waren waar te nemen, middels het gebruik
van de radio als voornaamste communicatie middel, maar er ook
daadwerkelijk sprake was van ‘Volksontwikkeling’ onder druk in de
communistische landen. Sinister is het echter te noemen dat onder druk
van bijvoorbeeld de Sovjet dictatuur de luisteraar totaal geen keuze
werd gelaten. De term volksontwikkeling zou daarom in deze
communistische landen destijds beter ‘Volksopvoeding onder dwang’
genoemd kunnen worden.
Bronvermelding:
Rapport ‘Schoolradio’ Nutssemenarium voor Pedagogiek, Universiteit van
Amsterdam 1950.
Radio en Volksontwikkeling door Dijk, K van (dr.), Van Gorcum Assen,
1953.
De radio als politiek
strijdmiddel. Propaganda via de radio in heden en verleden door Knot,
Hans in on Line Journal Soundscapes 2001.
Beeldmateriaal:
Museum voor Communicatie Den Haag
Archief Hans Knot
Internet
Copyright Hans Knot 2008