Bob Noakes:
Vliegende mieren op de noordzee
Iederetrouwe volger van de gebeurtenissen op de MV Mi Amigo herinnert
zich de overlast aan wespen die het zendschip in bezit hadden genomen
in, als ik het goed herinner, het jaar 1977. Een speciaal
anti-wespenlied werd er door Marc Jacobs opgenomen en bij herhaling
uitgezonden
en luisteraars stuurden anti insecten spray naar het postbusadres van
het radiostation in Spanje. De bemanning van de MV Mi Amigo had een
tweetal jaren een plaag van ander ongedierte, waarover tot nu toe niet
eerder werd geschreven. Laten we het verhaal van Bob Noakes maar eens
volgen.
De afgelopen zomer zal ongetwijfeld te boek komen te staan als een van
vele uitersten. Terwijl politici wereldwijd druk bezig zijn het volk een
enorm schuldcomplex aan te praten vanwege de “global warming” – er moest
immers iéts worden bedacht om de gaten te vullen die zijn ontstaan nu de
“energie crisis” en het “millennium probleem” klaarblijkelijk adequaat
en voorgoed zijn opgelost – zijn er gelukkig ook nog mensen genoeg die
mijn vergevorderde leeftijd (93) hebben bereikt en derhalve kunnen (na)vertellen
dat de natuur altijd al grillig is geweest en dat vermoedelijk ook
altijd zal blijven.
Ik herinner me nog heel goed een bepaalde dag, begin maart 1974:
plotseling werd het zo krankzinnig warm dat ik - destijds werkzaam aan
boord van de ‘Mi Amigo’ - de zender moest terugschakelen naar laag
vermogen om oververhitting te voorkomen.
Maar wij leven
thans
in 2007. Gedurende vrijwel de gehele maand juli was ik aan het werk in
de Amsterdamse Leidsekruisstraat. Een maand met een spaarzaam lekker
zonnetje, maar verder met vooral broeierige, plakkerige, benauwde
regendagen. Op één zo’n plakkerige vrijdagmiddag besloot ik even naar de
Leidsestraat te lopen. Mijn collega’s en ik hadden die dag hard gewerkt,
dus ik dacht dat een patatje-mét wel op prijs gesteld zou worden. Ik
liep de deur uit richting FEBO en meteen viel het me op hoe donker het
opeens geworden was; zelfs de straatklinkers leken zwart. Vervolgens
voelde ik letterlijk aan den lijve wat er aan de hand was: de gehele
wijk lag bedolven onder een laag vliegende mieren. Ze zaten ook al in
mijn haren en op mijn lichaam. Toen ik merkte dat er een op mijn borst,
onder mijn overhemd, zat, sloeg ik hem, in een instinctieve
paniekreactie, te pletter, hetgeen resulteerde in twee kleine, maar
uiterst pijnlijke en irriterende beten. Ik moest meteen terugdenken aan
een soortgelijk natuurverschijnsel, van liefst 33 jaar eerder…
Eind juli 1974. Ik zat aan boord van het zendschip van Radio Noordzee,
de ‘MEBO 2’.
De
bevreesde nieuwe Nederlandse anti-zeezenderwetgeving was al een feit via
de aanname in de Tweede Kamer en wij zaten onze laatste weekjes offshore
geduldig uit, wachtende op de 31ste augustus, de dag waarop ons
doodvonnis zou worden voltrokken.Voor Radio Veronica zou dat het bittere
einde gaan betekenen, terwijl Radio Caroline had aangekondigd alweer de
macht van de wet te gaan tarten. Haar vertrek naar een nieuwe ligplaats
voor de kust van zuidoost Engeland werd ieder moment verwacht. Maar voor
de medewerkers van Radio Noordzee waren de gevoelens sterk verschillend.
Toegegeven, Radio Noordzee zou in zijn toenmalige vorm moeten staken met
uitzenden, maar het zendschip zou, na een grondige opknapbeurt, naar
zuid Europa worden versleept om uitzendingen te gaan verzorgen voor het
Middellandse Zeegebied, waar de politieke stemming ietwat minder
anti-zeezenders was.
Menigmaal had ik met collega-technicus Robin Banks zitten discussiëren
over wat ons te wachten zou staan in de zuid Europese wateren. Ook waren
wij heel benieuwd hoe onze geplande nachtuitzendingen in
Groot-Brittannië, Nederland en Scandinavië te ontvangen zouden zijn.
Maar op één punt waren Robin en ik het in ieder geval roerend met elkaar
eens: wij moesten een
lage
frequentie proberen en het liefst 773 kHz. Edoch, waar haal je zo snel
een 773 kHz zendkristal vandaan, slechts enkele dagen voor de sluiting
van het station?
Gelukkig wist ik dat er een nieuw en ongebruikt 773 kHz kristal aan
boord van de ‘Mi Amigo’ lag. Het was een exemplaar dat behuisd was in
een glazen enveloppe, met octale insteekvoet. De ‘Mi Amigo’ zou, zo
redeneerden wij, hem toch niet gaan gebruiken, dus onder het genot van
een glaasje whisky werd eendrachtig besloten: “We gaan ‘m halen!”.
De volgende middag was het weer bijzonder broeierig, maar leek toch
bestendig genoeg om een tochtje naar de ‘Mi Amigo’ te wagen. Er was zo
goed als geen wind en de hemel was wolkloos en egaal blauw van kleur.
Of het varen naar een concurrerend radiostation wel of niet was
toegestaan door de directie van Radio Noordzee, was eigenlijk niet
duidelijk. Maar op zee werd het, door ons althans, als een grijs gebied
beschouwd, onder het mom van “wat niet weet, dat niet deert”.
De avond ervoor had ik contact gemaakt met de ‘Mi Amigo’, via de
marifoon. Daarbij was het de kunst het zendvermogen van de marifoon zo
laag af te stellen dat – hopelijk – de kustwacht en anderen
aan
land onze gesprekken niet zouden kunnen ontvangen. Ik had gesproken met
Tony Allan – voor zover ik me dat, na zoveel jaren, juist herinner – en
had hem verteld dat ik een bepaalde plaat – sorry, titel vergeten! –
nodig had voor een verzoekprogramma. Die plaat hadden wij niet aan boord,
maar zouden ze op de ‘Mi Amigo’ wel hebben. Tony zou ‘m voor mij op tape
zetten, waarna ik die zou kunnen komen halen en ik ‘m zo in de
uitzending zou kunnen gebruiken.
Onze kapitein, Jan Harteveld, vond alles goed, als het maar onder de pet
gehouden werd. Zo kon het gebeuren dat onze rubberboot overboord werd
gehesen, met ondergetekende aan boord, alsook met Wil, onze Nederlandse
kok, die ook wel een tochtje naar de ‘Mi Amigo’ mee wilde maken, in de
wetenschap dat dit over een paar dagen allicht niet meer mogelijk zou
zijn. Onze krachtige buitenboordmotor bracht ons met een behoorlijk
tempo weg van de ‘MEBO 2’, richting ‘Mi Amigo’. Maar opeens, terwijl we
vertrokken waren bij stralend zonlicht, werd de hemel plotseling
angstaanjagend donker. Weldra werd duidelijk waardoor: boven ons hing
een enorme zwerm vliegende mieren. Maar wat hadden die beestjes te
zoeken zo’n 10 kilometer vanaf de kust? Het leek alsof er een dik tapijt
van mieren over de zee was uitgerold, maar er zaten er ook nog genoeg in
onze haren en kleding. Wij voeren echter onverdroten voort en na een
minuut of tien arriveerden we bij de ‘Mi Amigo’. Het hele schip zag
zwart van het ongedierte. Het wit van de dekopbouw was niet meer
zichtbaar
en was zwart geworden, evenals de romp en de dekken. Zelfs de zendmast
was zwart.
Wil en ik maakten ons bootje vast en werden door bemanningsleden van de
‘Mi Amigo’ aan boord geholpen. In de boordgang, waar het gelukkig
miervrij was, klopten we onze kleding uit. Vervolgens gingen we naar de
mij zo bekende ‘mess room’, waar zowat de gehele bemanning op ons zat te
wachten.Na uitbundig handgeschud overhandigde Tony Allan mij een
boterhamzakje met daarin de door mij gevraagde plaatopname.
Tegelijkertijd verscheen de kapitein in de deuropening, een fles Bokma
in zijn ene hand en een fles whisky in zijn andere. Het was al met al
dus een hartverwarmend onthaal, volstrekt de ‘Mi Amigo’ waardig. Maar in
mijn achterhoofd begon de gedachte
te knagen dat ik aanstonds geacht werd het nieuws voor te lezen op de “
MEBO 2” en dat de luisteraars op zijn minst zouden rekenen op de
weergave van een erkende, herkenbare taal.
Maar een feest zou en moest het worden. Inmiddels was het blijkbaar al
iets na zevenen, want de grote afwezige was Brian Anderson. Hij zat in
de studio de twee uur durende zogenaamde ‘English Service’ van Radio Mi
Amigo te presenteren, zodat hij mijn aankomst aan boord niet had
opgemerkt. Er werd derhalve spontaan
besloten dat ik zijn programma
moest gaan verstoren en daarbij voor de nodige hilariteit zou gaan
zorgen.
Luisterend naar de radio in de ‘mess room’, op het moment dat een plaat
ten einde liep, zweeg de bemanning alsof het schip verlaten was. Toen
Brian begon te spreken, begon ik met geweld op de studiodeur te bonken
om deze daarna open te smijten. Een duidelijk van slag geraakte Brian
Anderson keek me vol ongeloof aan, terwijl ik de studio binnen stormde
onder het roepen van iets á la “Dit schip is nu van mij – ik heb de
macht overgenomen. En jij moet je gedeisd houden”.
Een momentje van (voor Brian) ongemakkelijke stilte, werd vervolgens
verzwolgen door het gelach van de voltallige bemanning die – mede door
de drank – vrij melig aan het worden was. Ik sloot de studiodeur weer om
Brian de gelegenheid te geven een serieuze poging te doen om zijn
programma nog te redden. Terwijl er nog volop gelachen werd, spoedde ik
me naar de zenderkamer. Hoewel het me goed deed te zien dat “mijn zender”
– zoals
ik het heimelijk nog steeds beschouwde – nog voor de volle 100% stond te
ronken, had ik geen tijd voor sentimenten en gevoelens van heimwee. Snel
liep ik om de zender heen, stapte over de twee grote luchtleidingen, die
als vanouds de weg grotendeels versperden, en bereikte de opslagruimte
aan de wand, achter het ‘antenne-aanpassings-cabinet.’ Daar, precies
waar ik het had verwacht, lag het 773 kHz kristal.
Ik nam een aangebroken rol toiletpapier uit mijn binnenzak, wikkelde
heel vlijtig het zendkristal in toiletpapier en stak het geheel weer in
mijn binnenzak. De overgebleven lege toiletpapierhuls legde ik terug in
het schap waarvandaan ik het kristal had genomen. Ik spoedde me terug
naar de voorzijde van de zender en keek er quasi gefascineerd naar.
Vrijwel direct kwam er iemand van de bemanning die me ondertussen gemist
had. Na een kort doch onbenullig praatje over zenders, liepen wij samen
terug naar de ‘mess room’.
Wil en ik waren graag nog wat langer aan boord gebleven, maar hij moest
zijn keuken nog prepareren voor de volgende dag en ik moest dus nog een
nieuwsuitzending verzorgen. Gelukkig was de grote zwerm vliegende mieren
overgewaaid en de lucht weer geklaard; er lagen maar een
paar duizend stervende beestjes op het dek toen wij weer bezit namen van
de rubberboot en deze probeerden te
starten.
Helaas! De buitenboordmotor bleek volledig verstopt te zijn met
mierenlijkjes. Wat wij ook probeerden, hij sloeg gewoon niet meer aan.
“Geen nood!” riep Wil. “Wij hebben ook riemen”. Wij gingen naast elkaar
zitten, ieder met een riem. Alleen, dat samen roeien, dat ging niet zo
best. Om te beginnen had ik het nooit eerder gedaan; waar ik vandaan kom
is er nu eenmaal niet zoveel water. En daarbij, Wil was een stuk groter
en minstens driemaal sterker dan ik. Wij draaiden alleen maar
vermoeiende rondjes, totdat Wil een eenzijdig besluit nam: Ik moest
gewoon achter gaan zitten en mijn kop houden. Met twee riemen en met
sterke, geoefende halen, bracht Wil ons terug naar de ‘MEBO 2’, alsof
hij dit elke ochtend vóór de koffie eventjes deed.
Ondertussen hield ik de tijd in de gaten. Het liep krap tegen achten en
om acht uur zou ik dus een nieuwsuitzending moeten gaan verzorgen. Ik
was knap zenuwachtig toen wij om ongeveer één minuut voor acht langszij
de ‘MEBO 2’ geraakten. Met een noodgang beklom ik de touwladder en rende
langs het stuurboorddek naar voren om vervolgens over te steken naar
bakboord en te verdwijnen door het luik,
naar het “studioplein”.
Het nieuws lag klaar op het studiomeubel, onder de microfoon. Ik had net
tijd genoeg om de nodige jingles en
inserts te lokaliseren, in de
machines te steken en om te gaan zitten. Tijd om de nieuwskopij door te
nemen had ik niet. Nog driekwart buiten adem las ik het nieuws voor;
daarna het weer. Tenslotte startte ik de insert die elke avond het begin
van de Engelstalige uitzendingen inleidde. In de 25 seconden die dat
duurde, wist ik de band van het eerste programma op de dichtstbijzijnde
Revox te pleuren en startte deze. Het ging allemaal nét goed.
Toen ik weer naar boven kwam, was men aan dek nog bezig de rubberboot
vast te maken. Rudi, onze Duitse mechanieker, liet ons zijn gebruikelijk,
eigentalige uitdrukkingen luidkeels horen toen hij de verstopte
buitenboordmotor inspecteerde. En achter, in de kombuis, stond Wil,
onvermoeibaar en energiek, ondanks zijn roei-inspanningen, biefstukken
te bakken. Wat een held!
Aangezien ik pas om 01.00 uur weer een programma moest presenteren, kon
ik, na samen met Wil gegeten te hebben – en daarbij samen ook een goede
fles wijn meester gemaakt te hebben – de zenderkamer gaan controleren en
het gejatte zendkristal er veilig opbergen. Maar de zenderkamer baarde
me meteen zorgen: die was uitzonderlijk heet! Het bleek dat de
luchtfilters – die ik pas de avond tevoren had verschoond – goeddeels
verstopt zaten met (u raadt het al) vliegende mierenlijkjes. Zachtjes
vroeg ik me af of er iemand daarboven misschien een beetje boos op me
zou zijn…?
BOB NOAKES
Copyright foto's: Rudi Kageon en Theo Dencker